Economische Globalisering

Economische Globalisering
Examen Economische Globalisering, tweede zittijd academiejaar 2010-2011.
Dit voorbeeldexamen is vrijgegeven in 2017
Deel 1: [17 pt.]
  • 1. [5 pt. ]In de onderstaande tabel vind je het aantal uren arbeid die in elk land moet worden verricht om één eenheid van elk product voort te brengen
T shirts Whisky (1 fles)
IJsland 2 uren 4 uren
Polen 3 uren 6 uren
a) [1 pt]. Wat is het comparatief voordeel van Polen en IJsIand t.o.v. elkaar ?
b) [1 pt.] In Polen wordt met Euro’s betaald; in IJsland met Kronen. In de veronderstelling dat de wisselkoers 1€=1Kr. is en het Poolse loon per uur 10 € bedraagt, wat zal dan het uurloon in IJsland zijn ?.
c) [1 pt.] Wat gebeurt er met het uurloon in Polen indien de wisselkoers stijgt tot 1€=5Kr. en het uurloon in IJsland niet wijzigt ?
d) [1 pt.] Pas het aantal uren arbeid per eenheid product zo aan dat Polen een comparatief voordeel in whisky krijgt.
e) [1 pt.] Bij de wisselkoers van 1€=5Kr, wat is de verhouding van het uurloon in Polen t.o.v. het uurloon in IJsland in deze nieuwe situatie ?
Deel 2
  • 2. [4 pt] Stel dat je een ontwikkelingsland moet adviseren overinternationalehandelsliberalisering. Op welke voordelen zou je wijzen ?
  • 3. [4pt] Bespreek het Stolper-Samuelsontheorema. Hoe zou je kunnen verklaren dat het enthousiasme in de oorspronkelijke EU-lidstaten veel groter was bij de uitbreiding van de EU met het Verenigd Koninkrijk en de Scandinavische landen dan bij de uitbreiding van de EU met de Centraal- en Oost-Europese landen ? M.a.w., welk effect verwacht je op dee factorinkomsten in het ene en het andere geval ? Beschouwt men specialisatie volgens schaalvoordelen en volgens comparatief voordeel als complementair of tegengesteld ?
  • 4. [4 pt ] Zijn invoerquota equivalent aan invoerrechten als instrument van invoerprotectie ? Waarom wel of waarom niet ? Wat is het specifieke welvaartseffect van een vrijwillige exportbeperking (VER) ? Wat bepaalt het WTO-verdrag over invoerquota ?
Deel 3: “Erger dan Liefde” [3 pt.]
  • 1. In de eerste aflevering stelt Paul Samuelson over de goudstandaard als internationaal betalingssysteem dat een “wreed” stelsel is : om de pariteit met het goud te behouden dwingt het de landen tot aanpassingen van de binnenlandse lonen en prijzen “”België zoveel % werkloosheid, Nederland zoveel % inflatie,…”). Denk je dat dit ook opgaat voor de Eurozone ? Illustreer. Om dergelijke “wrede” aanpassingen van de binnenlandse markten te verzachten, wat was hiervoor voorzien in het Bretton-Woodsstelsel ?
  • 2. De tweede aflevering bespreekt het verband tussen de oliecrisis in de jaren 1970 en de schuldencrisis van de ontwikkelingslanden. Geef twee verbanden met de besproken onderwerpen in het luik “handel en ontwikkeling” van de cursus. Leg kort uit waarom.
  • 3. De positie van China t.o.v. de VS in de huidige crisis vertoont grote gelijkenissen met de positie van Japan t.o.v. de VS. in de jaren 1980. Nochtans lijkt China te ontsnappen aan de problemen die hierdoor in Japan zijn ontstaan. Is dit zo volgens jou ? Waarom denk je ?
Oude examenvragen vrijgegeven in ‘Den Homo Economicus’ 2014 – 2015
1. Vergelijk invoerrecht en invoerquota in het kader van protectie van binnenlandse productie. Zijn de effecten van beide gelijk? Ken je een betere optie?
2. Bespreek effecten van regionale integratie. Ken je slechte motieven voor REI? is REI in overeenstemming met het WTO-verdrag?
3. Bespreek schaalvoordelen als motief voor internationale handel. Waarom haalt men eerder comparatief voordeel aan als we het hebben over inter-industriële handel?
4. Verklaar volgende woorden:
  • Leontief paradox
  • Beggar thy neighbour
  • Graduation clause
  • Nieuw protectionisme
  • Specifiek recht
  • Heckscher-Ohlintheorema
  • Prebisch-Singerhypothese
5. Als ontwikelingslanden hun markt zouden liberaliseren, welke tips zou je dan geven in verband met de nadelen van liberalisering.
6. Toepassingen filmpjes
  • Pas het Triffin-dilemma toe op Bretton Woods
  • Is de euro een (gedeeltelijke?) oplossing voor het Triffin-dilemma? Was er ook sprake van het Triffin-dilemma binnen de EMS?
  • De schuldencrisis en de oliecrisis van de jaren ’70. Leg twee verbanden met het onderdeel “Handel & Ontwikkeling” uit de cursus.
  • Waarom begon Kapan de VS te financieren in de jaren ’80?
Examenvragen gebundeld in ‘Den Homo Economicus’ uit 2009 – 2010
1. Waarom is voor een kleine open economie de sectororiëntatie van een technologische vooruitgang belangrijker dan de factororiëntatie?
2. Waarin verschilt strategisch handelsbeleid van het klassiek agadium van vrijhandel?
3. Stel: interpretaties van een wisselkoers gegeven. De eerste wijzigt van 100 naar 105 en de tweede van 100 naar 110. Hoe interpreteren? Waarom verschillen deze 2 interpretaties?
4. Leg welvaartscreërend effect van douanetarief uit aan de hand van evenwichtsanalyse. Geef ook andere positieve argumenten voor invoerrestricties.
5. Zijn de effecten van een quotum equivalent met die van een tarief (impliciete protectie, monopolievorming, vraagwijzigingen op de binnenlandse markt)?
6. Wat is het effect van reciprocal (wederzijdse) dumping op de wereldhandel?
7. Wanneer zullen politieke lobby’s geen druk uitoefenen op het beleid? Heeft de aard van de handelsbelemmering een invloed? Heeft de samenstelling van de lobby een invloed?
8. Geef de gevolgen van de marktimperfecties op de internationale handel.
9. Geef voorbeelden van protectie die welvaart stimuleert
10.Leg de volgende theorieën uit (met grafiek):
  • Stolper-Samuelson theorema
  • Heckhser-Ohlin theorema
  • Factorprijsegalistatietheorie
  • Rybczynski-theorema
  • Imitatie-gap theorie
11.Leg uit hoe schaalvoordelen een motief kunnen zijn voor internationale handel.
12.Geef de effecten van invoerrechten in het algemeen evenwichtskader.
13.Leg uit: Handelsschepping en handelsverlegging. 14.Omschrijf de economische wenselijkheid van een douane-unie.
15.Technologische vooruitgang: geef het effect op vergoeding en het effect op productspecialisatie. Wat weegt het zwaarste door: sector- of factordimensie?
16.Is er alleen negatief effect bij invoerrechten? Toon dit aan a.d.h.v. het algemeen evenwichtskader.
17.Internationale handel tussen industrielanden is vooral intra-industriehandel. Leg uit. Wat is het belang van schaalvoordelen? Wat verandert imperfecte concurrentie?
18.Wat zijn de welvaartseffecten van BDI voor het gastland?
19.Zijn invoerrechten en quota’s equivalent voor protectie? Leg uit. Is er in deze context een superieur middel? Toon aan.
20.Wanneer zal er gelobbyd worden door groepen?
VOORBEELDEXAMEN (EXAMEN 2008-2009)
1. Bespreek het Stolper-Samuelsontheorema. Toon grafisch aan. Veronderstel dat het land relatief kapitaalovervloedig is. Is het theorema een argument voor handelsinterventie? Toon aan in een partieel evenwichtskader.
2. Waarom kunnen schaalvoordelen niet als determinant voor Noord-Zuid handel worden aangewend? Bespreek uitvoerig: schaalvoordelen als determinant van NoordNoordhandel.
3. Hoe kunnen we migratie verklaren? Leg kort het verschil in migratiegedrag tussen jongeren/ouderen en hooggeschoolden/laaggeschoolden uit.
4. Welke twee theorieën verklaren directe buitenlandse investeringen van ondernemingen?
5. Toon aan in een algemeen evenwichtskader dat laissez-faire superieur is op handelsinterventie voor een kleine open economie. Geef een uitzondering hierop en bespreek kort (antwoord = infant industry protection).